Deze week lees ik het boek over het meisje Kya dat, verlaten door haar familie, opgroeit in de moerassen van North Carolina. Al lezend word ik getrokken in die wereld ver van menselijke bewoning, waar je vaart in het halfdonker door het doolhof van kreken, met af en toe zuigende modder, met geluiden van insecten en opvliegende vogels. ‘Kan ik wel overleven?’ En ‘Kan ik mensen nog wel vertrouwen?’, vraagt ze zich af. Gelukkig zijn er de zwarte man bij het tankpunt voor boten en zijn vrouw die haar in ruil voor mosselen van het hoognodige voorzien. En ook is er het moeras, die wonderbaarlijke werkelijkheid die haar opneemt en haar verdriet en angst vermaalt tot ze gewoon kan leven. Dan is er nog de vriendschap met Tate die ze leert kennen als hij op een dag een wenkbrauwveer van een blauwe reiger voor haar neerlegt op een boomstronk. ‘Wat een schat, die kenmerkende veer boven een oog van een reiger, die de kop expressie geeft’, denkt ze.

Bij de filosoof Latour las ik dat we in de moderne tijd de wereld zijn gaan zien als bestaande uit levende wezens en dingen die zich volgens wetenschappelijke wetten gedragen, waardoor we een enorme ontwikkeling konden doormaken. Het draait sindsdien in de politiek om hoe je zaken kunt produceren, en hoe je die producten kunt verdelen, waar socialisten en liberalen het over oneens zijn. In onze tijd met het Covidvirus en klimaatproblemen staan we voor nieuwe vragen. Een virus heeft in drie weken ons hele moderne functioneren lam kunnenleggen. En we ontdekken dat wat wij doen invloed heeft op de planeet op alle niveaus. Het begint tot ons door te dringen dat de wereld niet bestaat uit dingen, die je kunt opstapelen, maar uit zaken die allen samengesteld zijn en invloed op elkaar hebben. Onze atmosfeer, met de zuurstof die we kunnen inademen, is van virale en bacteriële oorsprong. Korstmossen, schimmels, microbiotica, houden velen bezig, tot aan de modeontwerpster Iris van Herpen die jurken opbouwt in patronen van schimmels.

Ik herken in beide boeken de overgang die ik de afgelopen tien jaar zelf doormaakte. Als ik op zondagmiddag een wandeling maak met mijn man en kinderen is dat dat wezenlijk is voor wie ik ben, ontdekte ik. De natuur is niet alleen iets waar ik voor moeten zorgen, zoals ik ook voor andere zaken moet zorgen. Ik voel me meer en meer onderdeel van die natuur. En dat ik mag leven op deze mooie aarde is een grote vreugde, de basis van mijn bestaan.

Zo ontdek ik al lezend woorden voor een verandering die ik en jullie wellicht ook doormaken. We komen aan het einde van het moderne tijdperk waarin we dachten alles zelf te kunnen fixen, hoeveel moois dat ook opgeleverd heeft. Onze zoektocht wordt nu hoe de aarde bewoonbaar kan blijven. ‘Waar de rivierkreeften zingen’, dat wil zeggen waar de natuur de natuur is, kunnen we veel antwoorden vinden. Het is een mooie opgave, maar zoals Latour schrijft met al ons vernuft waarmee we als mensheid  een enorme ontwikkeling in gang hebben gezet, kunnen we die opgave ook wel aan.